Eindelijk keerde hij terug met vele andere krijgsgevangenen,
met veel heimwee, weinig pijn, en veel wilskracht,
maar hij heeft zijn vrouw niet gevonden.
– Jouw weduwe is met een andere man getrouwd.
– Wat? Echt?!
– En jouw eigen graf is daar, met je naam, je foto en geel gras.
Hij ging er lachend naartoe,
om een selfie met zijn graf te maken.
Maar wie ligt er dan echt in dit graf? vroeg hij zich af.
Hij keerde terug met veel heimwee, weinig pijn en veel hoop,
maar hij heeft zijn kinderen niet gevonden.
– “ Jouw kinderen dwalen door de straten:
Mona verkoopt papieren servetten aan voorbijgangers,
Morad wast auto’s,
Maha bedelt op de wegen,
Mazen en Mustafa gingen naar de frontlinie en keerden niet terug.”
Tranen bevroren in zijn ogen.
Een oude vrouw praatte zacht tegen hem:
“Kom maar, lief. Wees niet bedroefd.
Laten we het er maar niet over hebben.
Onze ogen zijn als oceanen waar het zout in bevriest.
Heb je honger?”
Hij keerde terug met zoveel heimwee, zo weinig pijn en zoveel wensen
maar hij heeft zijn huis niet gevonden.
Hij bleef de hele nacht tussen de graven:
“Die zijn zonder verdriet.
Ze hebben geen families, geen kinderen, geen dromen.
Geen oorlog, geen wapens, geen dood, geen leven.
Geen idee, geen hoop, geen pijn, geen vijanden, geen vrienden.
Geen werk, geen geld, geen land, geen huis. Net als ik.
Wie haalt dit lijk uit mijn graf?
Ik ben zo moe.
Ik wil slapen.”